"Heeft de trein een rechtstreekse verbinding?", "Hat der Zug eine Direktverbindung?" "Nee, in Düsseldorf moet u overstappen.", "Nein, in Düsseldorf müssen Sie umsteigen." "Waarom ben je zo laat?", "Warum bist du so spät?" "Ik heb de trein gemist.", "Ich habe den Zug verpasst." "Op de kruising was een ongeluk.", "An der Kreuzung gab es einen Unfall." "Hoe ga je naar school?", "Wie kommst du zur Schule?" "Ik neem de bus.", "Ich nehme den Bus." "Ik ga met de fiets.", "Ich fahre mit dem Rad." "Ik ga lopen.", "Ich gehe zu Fuß." "Reis je graag met de bus?", "Reist du gerne mit dem Bus?" "Ja, een busreis bevalt me.", "Ja, eine Busreise gefällt mir." "Nee, de bus stopt in elke straat.", "Nein, der Bus hält in jeder Straße." "Was er file?", "Gab es Stau?" "Ja, voor Hannover ongeveer vijf kilometer.", "Ja, vor Hannover etwa fünf Kilometer." "Welke tram rijdt naar het Centraal Station?", "Welche Straßenbahn fährt zum Hauptbahnhof?" "Eens kijken, dat is lijn 7.", "Mal sehen, das ist Linie 7." "Het spijt me, dat weet ik niet.", "Tut mir leid, das weiß ich nicht." "Is een dagkaart goedkoper?", "Ist eine Tageskarte billiger?" "Dat hangt ervan af, hoe vaak je ermee reist.", "Das hängt davon ab, wie oft du fährst." "Meestal wel.", "Meistens ja." "Van welk spoor vertrekt de trein?", "Von welchem Gleis fährt der Zug ab?" "Van spoor 14.", "Von Gleis 14." "Vraagt u het maar aan de conducteur!", "Fragen Sie mal den Schaffner!"
Download CSV
