"Ga je vaak uit?", "Gehst du oft aus?" "Nee, niet zo vaak, een keer per maand.", "Nein, nicht so oft, einmal pro Monat." "Elk weekend!", "Jedes Wochenende!" "Met wie ga je uit?", "Mit wem gehst du aus?" "Met mijn sportvrienden.", "Mit meinen Sportfreunden." "Met mijn vriendinnen.", "Mit meinen Freundinnen." "Hoe laat moet je weer thuis zijn?", "Wann musst du wieder zu Hause sein?" "In het weekend om half elf.", "Am Wochenende um halb elf." "Door de week om half tien.", "In der Woche um halb zehn." "Dat mag ik zelf bepalen.", "Das darf ich selbst bestimmen." "Ga je graag naar een popconcert?", "Gehst du gern zu einem Popkonzert?" "Ja, ik ga daar vaak met vrienden heen.", "Ja, mit Freunden gehe ich oft dahin." "Ja, maar de kaarten zijn zo duur.", "Ja, aber die Karten sind so teuer." "Waar koop je de bioscoopkaartjes?", "Wo kaufst du die Kinokarten?" "Die koop ik aan de kassa.", "Die kaufe ich an der Kasse." "Die bestel ik op internet.", "Die bestelle ich im Internet." "Zijn er veel mogelijkheden om uit te gaan?", "Gibt es viele Möglichkeiten zum Ausgehen?" "Ja, bij ons in de stad zijn er bioscopen, cafés en een theater.", "Ja, bei uns in der Stadt gibt es Kinos, Cafés und ein Theater." "Nee, ik woon op het platteland.", "Nein, ich wohne auf dem Land." "Is er bij jou in de buurt een jeugdcentrum?", "Gibt es bei dir in der Nähe ein Jugendzentrum?" "Ja, maar ik ga er nooit heen.", "Ja, aber ich gehe nie hin." "Nee, helaas niet.", "Nein, leider nicht."
Download CSV
