"Hoeveel computers zijn er bij jou thuis?", "Wie viele Computer gibt es bei dir zu Hause?" "Drie. Mijn ouders hebben een laptop, ik heb een tablet.", "Drei. Meine Eltern haben einen Laptop, ich habe ein Tablet." "Van wat voor soort games houd je?", "Welche Computerspiele magst du?" "Ik houd van avonturen.", "Ich mag Abenteuer." "Ik houd van voetbalspelletjes.", "Ich mag Fußballspiele." "Hoeveel uur per dag ben je online?", "Wie viele Stunden am Tag bist du online?" "Ongeveer acht uur per dag.", "Etwa acht Stunden pro Tag." "Dat is verschillend.", "Das ist unterschiedlich." "Wat doe je met je telefoon?", "Was machst du mit deinem Handy?" "Ik luister veel muziek.", "Ich höre viel Musik." "Ik stuur berichten en foto's.", "Ich verschicke Nachrichten und Fotos." "Ik bel vrienden en familie op.", "Ich rufe Freunde und Verwandte an." "Wie betaalt jouw abonnement?", "Wer bezahlt deinen Vertrag?" "Dat betaal ik. Ik heb een bijbaan.", "Das bezahle ich. Ich habe einen Nebenjob." "Mijn ouders betalen dat.", "Meine Eltern bezahlen das." "Gebruik je je telefoon voor school?", "Benutzt du dein Handy für die Schule?" "Ja, mijn rooster staat erin.", "Ja, mein Stundenplan steht drin." "Nee, mobieltjes zijn op mijn school verboden.", "Nein, Handys sind in meiner Schule verboten." "Hoe duur was jouw telefoon?", "Wie teuer war dein Handy?" "Dat weet ik niet meer precies.", "Das weiß ich nicht mehr genau." "Ongeveer € 300,- geloof ik.", "Etwa € 300,- glaube ich."
Download CSV
